Letters leggen laagte uit. De l van lucht is langer dan het land; de o van sloot rondt ieder weiland af. Tussen die twee beweegt een voorzetsel van wind dat altijd naar buiten wijst. Wie hier leest, leest langzaam — met voeten, met oren, met adem.
Boerderijen zijn komma’s in het veld; een brug is een dubbelpunt dat belooft dat er iets komt. De waterstand schrijft dagboeken in streepjes langs een paal. Soms staat de zin stil — dan luistert het land terug.